Schilderproces

Het schilderen van een icoon is niet zomaar een creatief proces. Het is een vorm van meditatie en gebed.

Voordat de iconenschilder daadwerkelijk met schilderen kan beginnen, is er al heel wat voorbereidend werk verricht.

Prepareren van de plank

1. Een eiken-, beuken- of lindenhouten plankje wordt glad geschuurd.
2. Over de geschuurde plank wordt een lijmlaag (bijv. huidenlijm) aangebracht. Vervolgens wordt een linnen of katoenen lapje op de voorzijde van de plank gelijmd. Als de lijm goed droog is, worden de overstekende stoffen randjes weg geschuurd.
3. Gesso (Levkas) wordt bereid van huidenlijm, water, krijt (au bain Marie). Zes tot acht lagen van deze grondverf worden over de plank gestreken, zo glad mogelijk, afwisselend horizontaal en verticaal.
4. De plank moet vervolgens drogen (een week) en daarna met fijn schuurpapier worden gladgeschuurd. Daarna kan de afbeelding die geschilderd wordt (met zwart carbonpapier, saralpapier of houtskoolpoeder) op de plank worden overgebracht. Dan worden de contouren van de overgebrachte voortekening met eitempera geschilderd

Eitempera

Iconen worden geschilderd met eitempera. Tempera is verfsoort bestaande uit een emulsie (eidooier bijvoorbeeld in het geval van eitempera) met pigmenten. Het Latijnse woord ‘temperare’ betekent ‘mengen’. Tempera is naar alle waarschijnlijkheid uitgevonden in de oudheid, in Egypte, toen dat land onderdeel uitmaakte van het Romeinse rijk. Tot in de late middeleeuwen, toen het gebruik van olieverf op kwam, werden schilderingen en verluchtingen van manuscripten in tempera uitgevoerd. Iconen worden traditiegetrouw nog steeds met tempera geschilderd. De meest gebruikte tempera is de ei-tempera.

Het recept voor het maken van tempera is voor het eerst rond 1390 door Cennino Cennini in zijn boek ‘Il Libro del l'Arte’ opgeschreven. Als tempera droogt, verdampt eerst het water, waarna de eiwitten van de ei-emulsie denatureren en niet meer in water oplosbaar zijn. Schilderingen gemaakt met tempera kunnen daarom vele eeuwen doorstaan.
In plaats van eigeel werd soms eiwit gebruikt. De emulsie werd ook vaak vermengd met andere stoffen, bijvoorbeeld honing of caseïne, en later ook olie. Men vermoedt dat zo olieverf is uitgevonden. Vanaf de late middeleeuwen werd tempera niet veel meer toegepast. Tijdens de Renaissance werden wel nog wel onderschilderingen in tempera gemaakt.

Temperaverf is vrij dof, en verkrijgt pas glans door er, na droging, een waslaag of vernis op aan te brengen. Tempera wordt aangebracht op een witte ondergrond van krijt of gips. De verf droogt snel, kan bederven en is niet transparant. Door arceringen, waarbij heel veel lagen met kleine streepjes over elkaar heen gezet worden, kan de schilder de kleuren in elkaar over laten lopen. Het is daarmee een arbeidsintensieve techniek.

Vergulding

Er zijn twee manieren om een aureool of achtergrond te vergulden: de olievergulding en de water- of polimentvergulding. Bij olievergulding wordt gebruik gemaakt van mixtion, bestaande uit lijnolie, harsen en siccatief. De mixtion wordt heel dun op een niet-poreuze ondergrond aangebracht. Het bladgoud (vast op vloei) wordt opgelegd als de mixtion nagenoeg droog is. Een olievergulding heeft meestal een matte uitstraling.

Bij polimentvergulden wordt op de ondergrond eerst een laag rode bolus aangebracht. Rode bolus is een mengsel van klei en lijm. Dit wordt als het droog is, heel glad “geschuurd” (met héél fijn schuurpapier of een paardenharen doekje), waarna de laag vochtig wordt gemaakt met ‘netze’ of ‘sealer’. Het bladgoud (los) wordt op een goudkussen met een goudmes in stukjes gesneden en met een statisch gemaakte goudoplegger overgebracht naar het te vergulden oppervlak. Als dit droog is, kan het bladgoud gepolijst worden met een agaatsteen. In de bolusondergrond kunnen patronen of figuren worden aangebracht, waarna alleen bepaalde gedeelten gepolijst worden. Omdat de bolus lijm bevat, en in water oplosbaar is, wordt deze manier van vergulden ook wel ‘watervergulding’ genoemd. Polimentvergulden is een secuur en tijdrovend procédé.

Meer informatie over vergulden is te vinden op de website van Atelier Saint André

Een alternatief vormen de kant-en-klare producten van de firma Kölner (KGGG-systeem)

Schilderen van donker naar licht
Met ei-emulsie wordt van pigmenten verf gemaakt.Er wordt een begin gemaakt met het eigenlijke schilderen.

Bij aanvang van de schepping heeft God als eerste het licht van de duisternis gescheiden. De iconenschilder begint met het aanbrengen van bladgoud (‘licht’) en schildert vervolgens van donker naar licht. Kleding en gezichten worden vanuit een donkere ondergrond laagje voor laagje opgelicht.
En zoals God, vóór de schepping van de mens, de planten, bomen en dieren schiep, zo begint de iconenschilder met het schilderen van rotspartijen, architecturale vormen en kleding, vóórdat hij de handen en gezichten (het inkarnaat) schildert.

Inscripties en opschriften op iconen

Bij de afgebeelde heilige of gebeurtenis staat bijna altijd een inscriptie. Dit kan in het Grieks, Kerkslavisch of Latijn zijn, voluit geschreven of in een min of meer afgekorte vorm (abbreviaturen). Op oude iconen bestaat de inscriptie meestal uit de eerste of twee eerste letters van de naam van de afgebeelde, of uit de eerste en de laatste letter daarvan. Als een opengeslagen evangelieboek of boekrol is afgebeeld, staat daarin een bepaald fragment van een Bijbeltekst.

Er is een nauwe band tussen iconen en liturgie; gebedsteksten of hymnen komen regelmatig als inscriptie op iconen voor.

Ook de randen van iconen kunnen inscripties bevatten; om een afbeelding te verduidelijken of voor educatieve doeleinden.

Soms zijn de letters in de vorm van een kruis geschreven om de zegenende kracht van een icoon te versterken. Door de belettering worden iconen als het ware documenten.

Opmerkelijk is dat oude Russische iconen Griekse opschriften bevatten, Russische iconen uit latere tijden zijn voorzien van kerkslavische inscripties. Ook de lettervormen variëren in de tijd; van heel simpele karakters in de 12e eeuw tot meer massieve, monumentale letters in de 14e eeuw, en heel verfijnde, cursieve letters in de 15e en 16e eeuw.

Iconen van Christus zijn altijd voorzien van de inscriptie: IC XC, of IS XS, afkorting van I(HCOY)C (= Jezus) X(PICTO)C (= Christus) In de nimbus van Christus staan de letters: HO OO N of 'O ω Ν, hetgeen betekent: Hij die Is, De Zijnde.

Iconen van de Moeder Gods bevatten altijd de inscriptie: ΜΡ θΥ, of MHP θΥ, afkorting van M(HTH)R (= Moeder) θ(EO)Y (= Gods)

Ontcijferen van inscripties is, mede door alle afkortingen, lang niet altijd eenvoudig. Over inscripties op iconen is niet zo veel literatuur te vinden. In sommige boeken over iconen zijn ook de inscripties en hun betekenis opgenomen. (Bijvoorbeeld: S. Koopman en M. Caan. Iconen; apostelen, evangelisten, profeten en heiligen; tekst en naamverklaringen van 250 heiligen, kleurvoorbeelden en tekeningen)

Bij alle door mij geschilderde iconen, heb ik geprobeerd de betekenis van de inscripties te achterhalen. Zie hiervoor de afzonderlijke iconen (Galerie).

Afwerking van de icoon

Enige tijd nadat de icoon geschilderd is, wordt een laag eiemulsie aan over de afbeelding aangebracht. Tenslotte wordt de icoon, na ongeveer een half jaar gedroogd te hebben, vernist met bijvoorbeeld olifa, wasvernis (een mengsel van witte was en terpentijn) of met een moderne vernis.

Wijding van de icoon

Tenslotte wordt de icoon gewijd. Ongewijde ‘iconen’ zijn in de ogen van de gelovigen slechts beschilderde panelen; pas nadat een icoon gewijd is, wordt het als een heilig voorwerp beschouwd.
Bij de iconenwijding spreekt de priester speciale gebeden uit, waarna hij de iconen bewierookt en met wijwater besprenkelt.